Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to excuse
01
verontschuldigen, vergeven
to forgive someone for making a mistake, etc.
Transitive: to excuse sb
Voorbeelden
Understanding the circumstances, she chose to excuse her colleague for the unintentional oversight.
Begrijpend de omstandigheden, koos ze ervoor om haar collega te vergeven voor de onbedoelde oversight.
He frequently excuses his friends for their occasional lapses.
Hij verontschuldigt vaak zijn vrienden voor hun incidentele fouten.
02
verontschuldigen, rechtvaardigen
to act as a valid reason or justification for something
Transitive: to excuse an action or shortcoming
Voorbeelden
His illness served to excuse his absence from the meeting.
Zijn ziekte diende als excuus voor zijn afwezigheid bij de vergadering.
The bad weather could excuse the delay in the flight schedule.
Het slechte weer zou de vertraging in het vluchtschema kunnen verontschuldigen.
03
vrijstellen, verontschuldigen
to formally free or exempt someone from an obligation, responsibility, or task
Transitive: to excuse sb from an obligation
Voorbeelden
The manager excused him from the meeting because of his conflicting schedule.
De manager vrijwaarde hem van de vergadering vanwege zijn conflicterende schema.
She was excused from jury duty because she had a prior engagement.
Ze werd vrijgesteld van juryplicht omdat ze een eerdere afspraak had.
04
verontschuldigen, rechtvaardigen
to try to minimize or remove the blame associated with a wrongdoing by offering an explanation or defense
Transitive: to excuse a wrongdoing
Voorbeelden
He tried to excuse his mistake by saying he did n't have enough time to prepare.
Hij probeerde zijn fout te verontschuldigen door te zeggen dat hij niet genoeg tijd had om zich voor te bereiden.
The defendant attempted to excuse his actions by arguing that he was under stress.
De verdachte probeerde zijn daden te verontschuldigen door aan te voeren dat hij onder stress stond.
05
verontschuldigen, vergeven
to pardon or overlook someone's mistake or wrongdoing
Transitive: to excuse a mistake or wrongdoing
Voorbeelden
The teacher excused the student's late arrival because of the traffic.
De leraar verontschuldigde de late aankomst van de leerling vanwege het verkeer.
He asked her to excuse his behavior, and she forgave him.
Hij vroeg haar om zijn gedrag te vergeven, en zij vergaf hem.
06
verontschuldigen, toestemming geven
to grant permission for someone to leave or exit a room, meeting, or event
Transitive: to excuse sb
Voorbeelden
The professor excused the student from the lecture when he had to leave early.
De professor verontschuldigde de student voor de les toen hij eerder moest vertrekken.
He was excused from the gathering as he had an urgent matter to attend to.
Hij werd verontschuldigd van de bijeenkomst omdat hij een dringende zaak had.
Excuse
01
excuus, voorwendsel
a reason given to explain one's careless, offensive, or wrong behavior or action
Voorbeelden
He made an excuse for being late to the meeting, claiming that traffic was heavy.
Hij verzon een excuus voor zijn te laat komen op de vergadering, met het excuus dat het druk was in het verkeer.
She used a family emergency as an excuse to leave the party early.
Ze gebruikte een familienoodgeval als excuus om vroeg van het feestje te vertrekken.
02
excuus, voorwendsel
an extremely bad example
Lexicale Boom
excusatory
excused
excuser
excuse



























