badly
bad
ˈbæd
bād
ly
li
li
British pronunciation
/ˈbædli/

Definitie en betekenis van "badly"in het Engels

01

ernstig, zwaar

in a way that involves significant harm, damage, or danger
badly definition and meaning
example
Voorbeelden
The house was badly damaged by the storm.
She was badly shaken after receiving the news.
02

erg, extreem

to a strong or extreme degree, often of sensation or force
example
Voorbeelden
The engine vibrated badly at high speeds.
De motor trilde erg bij hoge snelheden.
The storm badly rocked the ship.
De storm schudde het schip ernstig.
2.1

dringend, erg

to a large or urgent extent, often expressing need, desire, or deficiency
example
Voorbeelden
We badly need more time.
We hebben dringend meer tijd nodig.
He badly wanted to impress her.
Hij wilde haar erg graag imponeren.
2.2

slecht, zwaar

in a way that shows deep sorrow, disappointment, or emotional disturbance
example
Voorbeelden
She took the breakup badly.
Ze nam de breuk slecht op.
He handled the criticism badly.
Hij ging slecht om met de kritiek.
03

slecht, rampzalig

in a way that leads to harm, failure, or loss for someone
example
Voorbeelden
The plan turned out badly for us.
Het plan pakte slecht uit voor ons.
He invested unwisely and lost badly.
Hij investeerde onverstandig en verloor zwaar.
3.1

slecht, op een onbevredigende manier

in a way that is not satisfactory, acceptable, or successful
badly definition and meaning
example
Voorbeelden
He performed badly on the exam.
Hij heeft slecht gepresteerd op het examen.
The car runs badly in cold weather.
De auto rijdt slecht in koud weer.
3.2

slecht, onhandig

in an unskilled or aesthetically poor way
example
Voorbeelden
She sings badly in front of an audience.
Ze zingt slecht voor een publiek.
He paints badly, but he enjoys it.
Hij schildert slecht, maar hij geniet ervan.
04

slecht, onjuist

in a way that defies rules or proper behavior
example
Voorbeelden
The child behaved badly at the party.
Het kind gedroeg zich slecht op het feestje.
He acted badly in school again today.
Hij heeft zich vandaag weer slecht gedragen op school.
4.1

slecht, op een moreel verkeerde manier

in a morally wrong or harmful manner
example
Voorbeelden
They treated their workers badly.
Ze behandelden hun werknemers slecht.
To lie is to act badly.
Liegen is slecht handelen.
05

slecht, negatief

in a way that shows negative opinion or judgment
example
Voorbeelden
He thought badly of her for quitting.
Hij dacht slecht over haar omdat ze opgaf.
They spoke badly of the mayor.
Ze spraken slecht over de burgemeester.
01

berouwvol, spijtig

feeling guilty, regretful, or remorseful about something done, said, or experienced
InformalInformal
example
Voorbeelden
She looked badly after realizing how much her words had hurt him.
Ze voelde zich slecht nadat ze besefte hoeveel haar woorden hem hadden gekwetst.
I felt badly for forgetting his birthday and not calling.
Ik voelde me slecht omdat ik zijn verjaardag was vergeten en niet had gebeld.
LanGeek
Download de App
langeek application

Download Mobile App

stars

app store