grow
grow
groʊ
grow
British pronunciation
/ɡrəʊ/

Definitie en betekenis van "grow"in het Engels

to grow
01

groeien, opgroeien

to get larger and taller and become an adult over time
Intransitive
to grow definition and meaning
example
Voorbeelden
Our puppy will grow into a big dog one day.
Onze puppy zal op een dag uitgroeien tot een grote hond.
I ca n't believe how fast my nephew is growing.
Ik kan niet geloven hoe snel mijn neefje groeit.
1.1

groeien, ontwikkelen

(of a plant) to naturally exist and develop
Intransitive: to grow
to grow definition and meaning
example
Voorbeelden
Roses can grow beautifully in this climate.
Rozen kunnen prachtig groeien in dit klimaat.
This vine will grow up the trellis if you let it.
Deze wijnstok zal groeien langs het trellis als je hem laat.
1.2

groeien, langer worden

(of hair, nails, etc.) to develop or become longer
Intransitive
example
Voorbeelden
If a lizard 's tail is amputated, a new tail will grow.
Als de staart van een hagedis wordt geamputeerd, zal een nieuwe staart groeien.
Her hair grew to shoulder length over the summer.
Haar haar groeide tot schouderlengte in de zomer.
1.3

kweken, laten groeien

to cause a plant to develop and give fruit or flowers
Transitive: to grow a plant
to grow definition and meaning
example
Voorbeelden
She grows beautiful roses in her garden.
Ze kweekt mooie rozen in haar tuin.
This region is known for growing apples.
Deze regio staat bekend om het verbouwen van appels.
1.4

laten groeien, laten groeien

to let one's hair, nail, etc. become longer
Transitive: to grow one's hair or nail
example
Voorbeelden
He decided to let his beard grow for a few months.
Hij besloot zijn baard een paar maanden te laten groeien.
She 's growing her nails for a special event.
Ze laat haar nagels groeien voor een speciaal evenement.
02

groeien, toenemen

to become greater in size, amount, number, or quality
Intransitive
to grow definition and meaning
example
Voorbeelden
The company 's profits continue to grow steadily.
De winsten van het bedrijf blijven gestaag groeien.
We expect the demand for our products to grow.
We verwachten dat de vraag naar onze producten zal groeien.
2.1

vergroten, laten groeien

to make something become greater in size, amount, number, or quality
Transitive: to grow sth
example
Voorbeelden
We need to grow our savings for the future.
We moeten onze besparingen voor de toekomst laten groeien.
She 's determined to grow her collection of rare coins.
Ze is vastbesloten om haar verzameling zeldzame munten te vergroten.
03

worden, beginnen te voelen

to gradually start to have a certain quality or to think or feel in a particular way
Linking Verb: to grow [adj]
example
Voorbeelden
Sarah grew increasingly confident as she practiced public speaking.
Sarah werd steeds zelfverzekerder terwijl ze oefende met spreken in het openbaar.
With each setback, Mark grew more determined to succeed.
Met elke tegenslag werd Mark vastberadener om te slagen.
3.1

ontwikkelen, vooruitgaan

(of people) to acquire and improve a specific skill or quality
Intransitive
example
Voorbeelden
Learning new languages can help you grow intellectually.
Nieuwe talen leren kan je helpen intellectueel te groeien.
By attending workshops, she plans to grow professionally.
Door workshops bij te wonen, plant ze professioneel te groeien.
LanGeek
Download de App
langeek application

Download Mobile App

stars

app store