Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to grow
01
groeien, opgroeien
to get larger and taller and become an adult over time
Intransitive
Voorbeelden
Our puppy will grow into a big dog one day.
Onze puppy zal op een dag uitgroeien tot een grote hond.
I ca n't believe how fast my nephew is growing.
Ik kan niet geloven hoe snel mijn neefje groeit.
1.1
groeien, ontwikkelen
(of a plant) to naturally exist and develop
Intransitive: to grow
Voorbeelden
Roses can grow beautifully in this climate.
Rozen kunnen prachtig groeien in dit klimaat.
This vine will grow up the trellis if you let it.
Deze wijnstok zal groeien langs het trellis als je hem laat.
1.2
groeien, langer worden
(of hair, nails, etc.) to develop or become longer
Intransitive
Voorbeelden
If a lizard 's tail is amputated, a new tail will grow.
Als de staart van een hagedis wordt geamputeerd, zal een nieuwe staart groeien.
Her hair grew to shoulder length over the summer.
Haar haar groeide tot schouderlengte in de zomer.
1.3
kweken, laten groeien
to cause a plant to develop and give fruit or flowers
Transitive: to grow a plant
Voorbeelden
She grows beautiful roses in her garden.
Ze kweekt mooie rozen in haar tuin.
This region is known for growing apples.
Deze regio staat bekend om het verbouwen van appels.
1.4
laten groeien, laten groeien
to let one's hair, nail, etc. become longer
Transitive: to grow one's hair or nail
Voorbeelden
He decided to let his beard grow for a few months.
Hij besloot zijn baard een paar maanden te laten groeien.
She 's growing her nails for a special event.
Ze laat haar nagels groeien voor een speciaal evenement.
02
groeien, toenemen
to become greater in size, amount, number, or quality
Intransitive
Voorbeelden
The company 's profits continue to grow steadily.
De winsten van het bedrijf blijven gestaag groeien.
We expect the demand for our products to grow.
We verwachten dat de vraag naar onze producten zal groeien.
Voorbeelden
We need to grow our savings for the future.
We moeten onze besparingen voor de toekomst laten groeien.
She 's determined to grow her collection of rare coins.
Ze is vastbesloten om haar verzameling zeldzame munten te vergroten.
Voorbeelden
Sarah grew increasingly confident as she practiced public speaking.
Sarah werd steeds zelfverzekerder terwijl ze oefende met spreken in het openbaar.
With each setback, Mark grew more determined to succeed.
Met elke tegenslag werd Mark vastberadener om te slagen.
3.1
ontwikkelen, vooruitgaan
(of people) to acquire and improve a specific skill or quality
Intransitive
Voorbeelden
Learning new languages can help you grow intellectually.
Nieuwe talen leren kan je helpen intellectueel te groeien.
By attending workshops, she plans to grow professionally.
Door workshops bij te wonen, plant ze professioneel te groeien.
Lexicale Boom
grower
growing
growing
grow



























