Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to bound
01
springen, huppelen
to leap or spring forward with energy and enthusiasm, often with all feet leaving the ground simultaneously
Intransitive
Voorbeelden
The excited puppy bounded across the meadow, chasing butterflies with endless energy.
De opgewonden puppy sprong door de wei, achter vlinders aan met eindeloze energie.
As the athlete neared the finish line, he bounded with determination to secure the victory.
Toen de atleet de finishlijn naderde, sprong hij vastberaden om de overwinning veilig te stellen.
02
begrenzen, afbakenen
to establish or define limits or boundaries for something
Transitive: to bound sth
Voorbeelden
To maintain a healthy work-life balance, she carefully bounded her work hours and personal time.
Om een gezonde werk-privébalans te behouden, heeft ze haar werkuren en persoonlijke tijd zorgvuldig begrensd.
The teacher asked the students to bound their essays within a maximum word count for the assignment.
De leraar vroeg de leerlingen om hun opstellen voor de opdracht te beperken tot een maximum aantal woorden.
03
begrenzen, afbakenen
to establish or delineate the border or edge of an area, setting it apart from other regions
Transitive: to bound an area
Voorbeelden
The river bound the two counties, serving as a natural boundary between them.
De rivier begrensde de twee graafschappen en diende als natuurlijke grens tussen hen.
Mountain ranges often bound different regions, creating distinct landscapes on either side.
Bergketens begrenzen vaak verschillende regio's, waardoor aan weerszijden verschillende landschappen ontstaan.
04
terugkaatsen, terugspringen
to rebound or spring back after an impact
Intransitive: to bound somewhere
Voorbeelden
After bouncing the ball against the wall, it bounded back with unexpected force.
Nadat de bal tegen de muur was gestuiterd, kaatste hij terug met onverwachte kracht.
The tennis ball bounded off the racket, ready for the next volley.
De tennisbal kaatste van het racket, klaar voor de volgende volley.
01
gebonden, geketend
restricted or confined by physical restraints or bonds
Voorbeelden
The prisoner was bound in chains and shackles.
De gevangene was gebonden met kettingen en boeien.
She felt bound by the responsibilities of caring for her elderly parents.
Ze voelde zich gebonden door de verantwoordelijkheden van de zorg voor haar bejaarde ouders.
02
gebonden, verbonden
held with another element, substance or material in chemical or physical union
03
gebonden, vastgebonden
secured with a cover or binding; often used as a combining form
04
gebonden, onderworpen
(usually followed by `to') governed by fate
05
onderweg, op weg naar
headed or intending to head in a certain direction; often used as a combining form as in `college-bound students'
06
verband, ingewikkeld
covered or wrapped with a bandage
07
verstopping, tegengehouden
confined in the bowels
08
gebonden door een eed, verplicht door een eed
bound by an oath
09
gebonden door contract, contractueel gebonden
bound by contract
10
waarschijnlijk gebeuren, bestemd om iets te ervaren
likely to happen or sure to experience something
Voorbeelden
With the storm approaching, they were bound to face heavy rain and strong winds.
Met de naderende storm waren ze verplicht om zware regen en sterke winden te ondergaan.
Given her dedication and hard work, she is bound to succeed in her new role.
Gezien haar toewijding en harde werk, is ze voorbestemd om te slagen in haar nieuwe rol.
11
gebonden, met omslag
having a cover or binding
01
grens, begrenzing
a line determining the limits of an area
02
grens, limiet
the greatest possible degree of something
03
grens, limiet
the line or plane indicating the limit or extent of something
04
sprong, hopsprong
a light, self-propelled movement upwards or forwards
05
beurt, afwisseling
do something in turns
Lexicale Boom
bounded
bounder
rebound
bound



























