curse
curse
kɜrs
kērs
British pronunciation
/kˈɜːs/

Definitie en betekenis van "curse"in het Engels

to curse
01

vloeken, schelden

to use offensive and impolite language
Intransitive
to curse definition and meaning
example
Voorbeelden
Frustrated with the situation, he started to curse loudly, venting his anger.
Gefrustreerd door de situatie begon hij hard te vloeken, zijn woede uitte.
The heated argument caused both parties to curse at each other, escalating the conflict.
Het verhitte argument zorgde ervoor dat beide partijen elkaar vervloekten, wat het conflict escaleerde.
02

vervloeken, vloeken

to utter or think negative words or wishes towards someone or something out of anger or frustration
Transitive: to curse sb/sth | to curse sb/sth for sth
example
Voorbeelden
She cursed her luck when she missed the bus by mere seconds.
Ze vervloekte haar geluk toen ze de bus met seconden miste.
Frustrated with the malfunctioning computer, she cursed its manufacturer.
Gefrustreerd door de kapotte computer, vervloekte ze de fabrikant.
03

vervloeken, beheksen

to put an evil spell on someone to harm them
Transitive: to curse sb/sth
example
Voorbeelden
The witch cursed the wicked king for his cruelty.
De heks vervloekte de boze koning vanwege zijn wreedheid.
Legend has it that the old crone cursed anyone who dared to enter her haunted house.
De legende vertelt dat de oude heks iedereen vervloekte die haar spookhuis durfde binnen te gaan.
04

vervloeken, excommuniceren

to formally excommunicate or denounce someone from a religious community
Transitive: to curse sb
example
Voorbeelden
The bishop decided to curse the heretic who spread false teachings among the congregation.
De bisschop besloot de ketter die valse leringen onder de gemeente verspreidde te vervloeken.
In medieval times, the church would curse those who defied its authority.
In de middeleeuwen vervloekte de kerk hen die haar gezag uitdaagden.
01

vloek, scheldwoord

a profane expression, often used in surprise or anger
example
Voorbeelden
He let out a curse when he stubbed his toe.
Hij slaakte een vloek toen hij zijn teen stootte.
The driver muttered a curse at the traffic jam.
De bestuurder mompelde een vloek over de file.
02

vloek, vervloeking

an appeal to a supernatural power to bring harm to someone or something
example
Voorbeelden
The witch placed a curse on the greedy landlord.
De heks legde een vloek op de hebzuchtige huisbaas.
Villagers feared the curse of the mountain spirit.
De dorpelingen vreesden de vloek van de berggeest.
03

vloek, betovering

a magical spell or wish intended to bring misfortune or harm
example
Voorbeelden
She believed a curse had been cast on her house.
Zij geloofde dat er een vloek over haar huis was uitgesproken.
The ancient tomb was rumored to carry a curse.
Er ging het gerucht dat het oude graf een vloek met zich meedroeg.
04

vloek, plaag

a severe suffering
example
Voorbeelden
Poverty felt like a curse on the small town.
Armoede voelde als een vloek op het kleine stadje.
His illness was seen as a curse by the villagers.
Zijn ziekte werd door de dorpelingen gezien als een vloek.
05

vloek, plaag

something that causes misery, destruction, or death
example
Voorbeelden
Greed was the family 's curse for generations.
Hebzucht was de vloek van de familie voor generaties.
The plague became a curse on the city.
De pest werd een vloek voor de stad.
LanGeek
Download de App
langeek application

Download Mobile App

stars

app store