Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to play off
[phrase form: play]
01
doen alsof je niet geraakt bent, verbergen
to pretend not to be affected by a certain emotion or reaction
Voorbeelden
She tried to play off her disappointment when she did n't win the award.
Ze probeerde haar teleurstelling te verbergen toen ze de prijs niet won.
The comedian's joke did n't land, but he played it off by making fun of his own joke.
De grap van de comedian sloeg niet aan, maar hij speelde het weg door zijn eigen grap belachelijk te maken.
02
tegen elkaar uitspelen, laten concurreren
to set people or teams against each other in competition or rivalry for one's own advantage
Voorbeelden
The coach will play the two best players off to determine who gets the starting position.
De coach zal de twee beste spelers tegen elkaar laten spelen om te bepalen wie de startpositie krijgt.
After the initial rounds, they decided to play the finalists off next Saturday.
Na de eerste rondes besloten ze de finalisten volgende zaterdag uit te spelen.
03
een beslissingswedstrijd spelen, een play-off spelen
to compete in an extra game to decide the winner of a tied competition
Voorbeelden
Because they had the same points at the end of the season, the teams had to play it off to see who would advance.
Omdat ze aan het einde van het seizoen dezelfde punten hadden, moesten de teams een play-off spelen om te zien wie er door zou gaan.
The two teams will play off on Saturday to decide the league champion.
De twee teams spelen zaterdag een play-off om de kampioen van de competitie te bepalen.
play off
01
ijs vrij en open voor verkeer, vrij en begaanbaar
free of ice and open to travel



























