Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
together
01
samen, met
in the company of or in proximity to another person or people
Voorbeelden
We walked together through the quiet streets.
We liepen samen door de stille straten.
The children sat together at the front of the classroom.
De kinderen zaten samen voorin het klaslokaal.
1.1
samen, gezamenlijk
in a way that two or multiple things are combined or in contact with each other
Voorbeelden
He pressed the pages together and stapled them.
Hij drukte de pagina's samen en niette ze.
She mixed the ingredients together in the bowl.
Ze mengde de ingrediënten samen in de kom.
02
samen, eensgezind
in a state of agreement or unity of purpose
Voorbeelden
The board members worked together to reach a unanimous decision.
De bestuursleden werkten samen om tot een unaniem besluit te komen.
The couple planned their future together with mutual goals.
Het stel plande hun toekomst samen met gemeenschappelijke doelen.
2.1
samen, collectief
as a whole or collectively
Voorbeelden
Together, the facts create a compelling argument.
Samen creëren de feiten een overtuigend argument.
The numbers, viewed together, reveal a pattern.
De getallen, samen bekeken, onthullen een patroon.
2.2
samen, in orde
into a coherent, functional, or complete form
Voorbeelden
She's trying to get her life together.
Ze probeert haar leven op orde te brengen.
He finally pulled himself together after the shock.
Hij heeft zich eindelijk herpakt na de schok.
03
samen, gezamenlijk
into association or companionship
Voorbeelden
The crisis brought the neighbors together.
De crisis bracht de buren samen.
Music can bring people together across cultures.
Muziek kan mensen samen brengen over culturen heen.
3.1
samen, in een relatie
in a romantic or sexual relationship
Voorbeelden
They have been together for five years now.
Ze zijn nu vijf jaar samen.
He hopes they will stay together for a long time.
Hij hoopt dat ze nog lang samen zullen blijven.
04
samen, tegelijkertijd
at the same time or simultaneously
Voorbeelden
They spoke together in unison during the performance.
Ze spraken samen in unisono tijdens de uitvoering.
The fireworks exploded together, lighting up the night sky.
Het vuurwerk explodeerde tegelijkertijd en verlichtte de nachtelijke hemel.
Voorbeelden
He read for three hours together.
Hij las drie uur achtereen.
The machine ran for days together.
De machine liep dagenlang.
together
01
evenwichtig, bijeengebracht
mentally and emotionally stable and organized, especially under pressure
Voorbeelden
She always seems so together, even in stressful situations.
Ze lijkt altijd zo gekalmeerd, zelfs in stressvolle situaties.
His calm demeanor and organized approach show how together he is.
Zijn kalme houding en georganiseerde aanpak laten zien hoe samen hij is.



























