Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
angst, vrees
a bad feeling that we get when we are afraid or worried
Voorbeelden
The fear of heights prevented him from climbing the ladder.
De angst voor hoogtes weerhield hem ervan om de ladder te beklimmen.
She experienced a rush of fear when she heard a strange noise in the dark.
Ze voelde een golf van angst toen ze een vreemd geluid hoorde in het donker.
02
a general sense of anxiety or worry, not necessarily tied to an immediate danger
Voorbeelden
She was filled with fear about the outcome of the exam.
Economic uncertainty caused widespread fear among the population.
03
a feeling of profound respect, reverence, or awe
Voorbeelden
She treated the sacred text with fear and reverence.
The students held fear for the wise teacher.
to fear
01
vrezen, bang zijn
to feel anxious or afraid about a likely situation or event
Transitive: to fear that
Voorbeelden
He feared that his secrets would come to light during the investigation.
Hij vreesde dat zijn geheimen tijdens het onderzoek aan het licht zouden komen.
She feared her injury would prevent her from competing in the finals.
Ze vreesde dat haar blessure haar zou beletten om in de finale te strijden.
02
vrezen, bang zijn voor
to be scared of someone or something
Transitive: to fear a situation or event
Voorbeelden
She feared the dark and always slept with a nightlight on.
Ze was bang voor het donker en sliep altijd met een nachtlampje aan.
He feared heights and avoided standing close to the edge of tall buildings.
Hij was bang voor hoogtes en vermeed om dicht bij de rand van hoge gebouwen te staan.
03
vrezen, zich zorgen maken
to feel regret or concern when delivering bad news or an apology
Transitive: to fear that
Voorbeelden
I fear I may have arrived too late for the meeting.
Ik vrees dat ik te laat ben aangekomen voor de vergadering.
I fear I do n’t have the answer you ’re looking for.
Ik vrees dat ik niet het antwoord heb waar je naar op zoek bent.
04
vrezen, vereren
to show deep respect and admiration for God
Transitive: to fear God
Voorbeelden
They were taught to fear God and follow His teachings.
Hun werd geleerd om God te vrezen en Zijn leer te volgen.
The scriptures remind us to fear the Lord with all our hearts.
De geschriften herinneren ons eraan om de Heer met heel ons hart te vrezen.
05
vrezen, bang zijn
to feel worried or nervous about an upcoming event or situation
Transitive: to fear an upcoming event or situation
Voorbeelden
They feared the results of the medical test.
Ze vreesden de resultaten van de medische test.
She feared the conversation with her partner about their future.
Ze was bang voor het gesprek met haar partner over hun toekomst.
