Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Trigger
01
trekker, ontspanner
a lever or mechanism that initiates the firing of a gun or firearm
Voorbeelden
He pulled the trigger and the gun fired.
Hij trok de trekker en het pistool vuurde.
Always keep your finger off the trigger until ready to shoot.
Houd uw vinger altijd van de trekker af totdat u klaar bent om te schieten.
02
trigger, aanleiding
an act that prompts a chain of events
Voorbeelden
His speech became the trigger for heated debates.
Zijn toespraak werd de trigger voor verhitte debatten.
The sudden power outage was the trigger for system failures.
De plotselinge stroomstoring was de trigger voor systeemstoringen.
03
trekker, ontsteker
a device or mechanism that activates or releases a process, system, or action
Voorbeelden
The alarm has a trigger that senses smoke.
Het alarm heeft een trigger die rook detecteert.
The software update was set off by a trigger.
De software-update werd in gang gezet door een trigger.
to trigger
01
triggeren, activeren
to initiate or cause movement in a device
Transitive: to trigger sth
Ditransitive: to trigger sth to do sth
Voorbeelden
Pressing the button will trigger the automatic sliding doors to open.
Op de knop drukken activeert het automatisch openen van de schuifdeuren.
Pulling the lever will trigger the release of the emergency brake on the train.
Het overhalen van de hendel activeert het loslaten van de noodrem van de trein.
02
afvuren, activeren
to release or activate a mechanism, often associated with firearms
Transitive: to trigger a mechanism
Voorbeelden
The sniper carefully aimed before deciding to trigger the shot, hitting the target with precision.
De sluipschutter mikte zorgvuldig voordat hij besloot de trekker over te halen, en raakte het doelwit met precisie.
Before firing the cannon, the artillery officer had to trigger the ignition system to launch the projectile.
Voordat het kanon werd afgevuurd, moest de artillerieofficier het ontstekingssysteem activeren om het projectiel te lanceren.
03
veroorzaken, uitlokken
to cause something to happen
Transitive: to trigger sth
Voorbeelden
The economic downturn triggered a series of layoffs within the company.
De economische neergang veroorzaakte een reeks ontslagen binnen het bedrijf.
The unexpected news about the merger triggered a surge in stock prices.
Het onverwachte nieuws over de fusie veroorzaakte een stijging van de aandelenkoersen.
04
uitlokken, veroorzaken
to cause a strong and unwanted reaction in someone
Transitive: to trigger a reaction or emotion
Voorbeelden
The mention of the traumatic event was enough to trigger anxiety attacks in the survivor.
De vermelding van het traumatische evenement was voldoende om angstaanvallen bij de overlevende uit te lokken.
Loud noises can trigger a fear response in individuals with post-traumatic stress disorder.
Hard geluid kan een angstreactie opwekken bij individuen met een posttraumatische stressstoornis.



























