Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to talk
01
praten, bespreken
to tell someone about the feelings or ideas that we have
Intransitive: to talk | to talk about sth | to talk of sth
Voorbeelden
He talked to his friend about his recent breakup.
Hij sprak met zijn vriend over zijn recente break-up.
She was talking about starting a new hobby.
Ze sprak over het beginnen van een nieuwe hobby.
1.1
praten, bespreken
to discuss a particular thing with someone, especially something that is important or serious
Transitive: to talk about sth
Voorbeelden
He talked to his doctor about his chronic pain.
Hij sprak met zijn arts over zijn chronische pijn.
The company and the union are scheduled to talk about the new contract.
Het bedrijf en de vakbond staan gepland om over het nieuwe contract te praten.
1.2
roddelen, kletsen
to gossip about someone's personal life
Intransitive
Voorbeelden
If you go out with him, you 'll have the whole town talking.
Als je met hem uitgaat, zal de hele stad praten.
If you wear that outfit to the party, you 'll have everyone talking.
Als je dat outfit naar het feest draagt, zal iedereen over je praten.
1.3
praten
to use a specific language in speaking
Transitive: to talk a language | to talk in a language
Voorbeelden
Are they talking Italian or Spanish?
Spreken ze Italiaans of Spaans?
Is she able to talk in Italian with her grandparents?
Kan ze in het Italiaans praten met haar grootouders?
1.4
praten, bekennen
to make confidential information or a secret known
Intransitive
Voorbeelden
She threatened to ground her son until he talked and told her the truth.
Ze dreigde haar zoon te straffen tot hij sprak en haar de waarheid vertelde.
The interrogator used various tactics to make the suspect talk.
De ondervrager gebruikte verschillende tactieken om de verdachte te laten praten.
1.5
praten, spreken
to have the ability to communicate by speech
Intransitive
Voorbeelden
The baby is starting to talk and say a few words.
De baby begint te praten en een paar woorden te zeggen.
The child was born with a hearing impairment and has difficulty learning to talk.
Het kind werd geboren met een gehoorbeperking en heeft moeite met leren praten.
1.6
schatten, berekenen
to estimate the cost or the time it takes for something to happen
Transitive: to talk an amount of money or time
Voorbeelden
Are we talking a few months or are we talking a year?
Hebben we het over een paar maanden of hebben we het over een jaar?
Do you know how much it costs to live in that neighborhood? We 're talking big bucks.
Weet je hoeveel het kost om in die buurt te wonen? We hebben het over veel geld.
Voorbeelden
The professor gave a talk on climate change.
De professor gaf een lezing over klimaatverandering.
She attended a talk about mental health awareness.
Ze woonde een lezing bij over bewustwording van geestelijke gezondheid.
02
gesprek
a form of communication using spoken words
Voorbeelden
After a long talk, they finally resolved their differences.
Spreken na een lang gesprek, hebben ze uiteindelijk hun verschillen opgelost.
My parents had a talk with me about the importance of responsibility.
Mijn ouders hadden een gesprek met mij over het belang van verantwoordelijkheid.
03
roddel, gerucht
idle gossip or rumor
04
gesprekken, onderhandelingen
a formal conversation or meeting between people, often to resolve an issue or reach an agreement
Voorbeelden
The government is holding peace talks with the rebel leaders.
De regering voert vredesgesprekken met de rebellenleiders.
The company and union representatives are in talks over a new contract.
De vertegenwoordigers van het bedrijf en de vakbond zijn in gesprek over een nieuw contract.
05
lezing, toespraak
a speech that is open to the public
Lexicale Boom
talkative
talker
talking
talk



























