Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Practice
01
praktijk, oefening
the act of repeatedly doing something to become better at doing it
Voorbeelden
Daily practice of yoga can improve flexibility and reduce stress.
Dagelijkse beoefening van yoga kan de flexibiliteit verbeteren en stress verminderen.
Joining a debate club provides ample opportunities for public speaking practice.
Lid worden van een debatclub biedt volop mogelijkheden voor oefening in het spreken in het openbaar.
02
praktijk
the act of applying or implementing an idea, theory, or plan into real-world actions or activities
Voorbeelden
The proposed solution seemed ideal in theory, but it faced several challenges in practice.
De voorgestelde oplossing leek ideaal in theorie, maar ondervond verschillende uitdagingen in de praktijk.
The company 's guidelines looked great on paper, but in practice, they were difficult to implement.
De richtlijnen van het bedrijf zagen er op papier geweldig uit, maar in de praktijk waren ze moeilijk te implementeren.
03
praktijk, gewoonte
a habitual or customary way of doing something; a repeated or regular action or behavior
Voorbeelden
The practice of greeting each customer with a smile is essential in the hospitality industry.
De gewoonte om elke klant met een glimlach te begroeten is essentieel in de horeca.
It is common practice in some cultures to remove shoes before entering a home.
In sommige culturen is het gebruikelijk om schoenen uit te doen voordat je een huis binnengaat.
04
praktijk, kantoor
the professional work or business of a doctor, lawyer, dentist, or other experts providing services to clients or patients
Voorbeelden
The lawyer decided to start her own practice after working for a large firm for several years.
De advocaat besloot zijn eigen kantoor te openen na jarenlang voor een groot kantoor te hebben gewerkt.
The doctor moved his practice to a new location closer to the hospital.
De dokter verplaatste zijn praktijk naar een nieuwe locatie dichter bij het ziekenhuis.
05
praktijk, gewoonte
knowledge of how something is usually done
to practice
01
oefenen, trainen
to do or play something many times to become good at it
Dialect
American
Transitive: to practice a skill
Voorbeelden
Musicians regularly practice their instruments to improve their skills.
Musici oefenen regelmatig hun instrumenten om hun vaardigheden te verbeteren.
Athletes diligently practice their routines to enhance performance.
Atleten oefenen ijverig hun routines om de prestaties te verbeteren.
1.1
trainen, oefenen
to train someone or something by making them do an activity or skill many times to improve it
Voorbeelden
He practices his pupil in penmanship.
Hij oefent zijn leerling in handschrift.
The coach practiced the team in new drills.
De coach trainde het team met nieuwe oefeningen.
02
uitoefenen, praktiseren
to actively engage in the duties, activities, or tasks associated with a specific job or profession
Dialect
American
Transitive: to practice a profession
Voorbeelden
After completing medical school, the doctor began to practice medicine in a busy urban hospital.
Na het afronden van de medische school begon de arts geneeskunde te oefenen in een druk stedelijk ziekenhuis.
The lawyer decided to practice law in a small firm specializing in family and immigration cases.
De advocaat besloot om recht te oefenen in een klein kantoor gespecialiseerd in familie- en immigratiezaken.
03
beoefenen, uitoefenen
to do or carry out a method, action, or habit
Dialect
American
Transitive: to practice a method or activity
Voorbeelden
These farming methods will be practiced by future generations.
Deze landbouwmethoden zullen door toekomstige generaties worden beoefend.
Many people practiced traditional healing in the past.
Vroeger oefenden veel mensen traditionele genezing uit.
3.1
beoefenen, volgen
to follow or live according to the rules, beliefs, or customs of a religion or tradition
Dialect
American
Transitive: to practice a religion or tradition
Voorbeelden
Her family practices Hindu traditions at home.
Haar familie beoefent hindoeïstische tradities thuis.
They practice Christianity faithfully.
Ze beoefenen het christendom trouw.
3.2
oefenen, beoefenen
to make a certain behavior a regular and natural part of daily life by doing it often
Voorbeelden
The teacher encourages students to practice respect.
De leraar moedigt studenten aan om respect te oefenen.
He has practiced gratitude for many years.
Hij heeft jarenlang dankbaarheid geoefend.
04
beramen, samenzweren
to secretly plan or carry out something, often for an evil or dishonest purpose
Voorbeelden
The politicians practiced to manipulate the public.
De politici oefenden om het publiek te manipuleren.
He once practiced to fool the authorities with false documents.
Hij heeft ooit geoefend om de autoriteiten te misleiden met valse documenten.
Lexicale Boom
practicable
practical
practice



























