Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Chance
01
kans, mogelijkheid
a possibility that something will happen
Voorbeelden
There 's a slight chance of rain this afternoon.
Er is een kleine kans op regen vanmiddag.
She took a chance and applied for the job even though she did n't meet all the qualifications.
Ze waagde een kans en solliciteerde op de baan ook al voldeed ze niet aan alle kwalificaties.
02
kans, geluk
an unknown and unpredictable phenomenon that causes an event to result one way rather than another
03
risico, gevaar
a possibility associated with danger
04
kans, waarschijnlijkheid
a measure of how likely it is that some event will occur; a number expressing the ratio of favorable cases to the whole number of cases possible
05
kans, gelegenheid
an opportunity that allows someone to achieve or do something they desire
Voorbeelden
She saw the internship as a chance to gain valuable experience in her field.
Ze zag de stage als een kans om waardevolle ervaring op te doen in haar vakgebied.
The scholarship gave him a chance to attend his dream university.
De beurs gaf hem de kans om naar zijn droomuniversiteit te gaan.
chance
01
toevallig, onbedoeld
happening without any intentional planning
Voorbeelden
The chance encounter at the coffee shop led to a new business partnership.
De toevallige ontmoeting in het koffiehuis leidde tot een nieuwe zakelijke samenwerking.
His chance discovery of the old map changed the course of the expedition.
Zijn toevallige ontdekking van de oude kaart veranderde het verloop van de expeditie.
Lexicale Boom
chanceful
chancy
mischance
chance
