Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to hurt
01
kwetsen, pijn doen
to cause injury or physical pain to yourself or someone else
Transitive: to hurt sb/sth
Voorbeelden
Be careful with that toy; it could hurt someone.
Wees voorzichtig met dat speelgoed; het kan iemand pijn doen.
He did n't see the step and hurt his foot.
Hij zag de trede niet en bezeerde zijn voet.
02
pijn doen, kwetsen
to feel pain in a part of the body
Intransitive
Voorbeelden
After the bee sting, the spot hurt for a few hours.
Na de bijensteek deed de plek een paar uur pijn.
Do your eyes hurt after reading in the dim light?
Doen je ogen pijn na het lezen in schemerlicht?
03
kwetsen, pijn doen
to be the source of injury or trouble
Transitive: to hurt sth
Voorbeelden
His rude comments hurt her confidence.
Zijn onbeleefde opmerkingen kwetsten haar zelfvertrouwen.
Excessive rain hurt the outdoor event plans.
Overmatige regen schaadde de plannen voor het buitenevenement.
04
kwetsen, schaden
to cause harm or negatively affect something
Transitive: to hurt sth
Voorbeelden
The new policy changes could hurt small businesses.
De nieuwe beleidswijzigingen kunnen kleine bedrijven schaden.
Poor study habits hurt his chances of passing the exam.
Slechte studiegewoonten schaadden zijn kansen om te slagen voor het examen.
05
kwetsen, pijn doen
to cause someone emotional pain or discomfort
Transitive: to hurt a person or their feelings
Voorbeelden
His harsh words really hurt her feelings.
Zijn harde woorden hebben haar gevoelens echt gekwetst.
She did n't mean to hurt him with her criticism.
Ze wilde hem niet kwetsen met haar kritiek.
01
gewond, gekwetst
experiencing physical injury, particularly one sustained in battle or conflict
Voorbeelden
Ambulances rushed to assist the hurt men and women on the battlefield.
Ambulances snellen toe om de gewonde mannen en vrouwen op het slagveld te helpen.
He returned from the mission with a hurt arm but a determined spirit.
Hij keerde terug van de missie met een gewonde arm maar een vastberaden geest.
02
beschadigd, kapot
damaged; used of inanimate objects or their value
01
pijn, verwonding
feelings of mental or physical pain
02
letsel, pijn
any physical injury, pain, suffering, or damage
Voorbeelden
He felt a sharp pain in his ankle after he hurt it while playing soccer.
Hij voelde een scherpe pijn in zijn enkel nadat hij zich verwondde tijdens het voetballen.
The fall left her with a hurt wrist, which required a visit to the doctor for an X-ray.
De val liet haar achter met een gekwetste pols, wat een bezoek aan de dokter voor een röntgenfoto vereiste.
03
pijn, lijden
psychological suffering
04
verwonding, schade
the act of damaging something or someone
05
verwonding, schade
a damage or loss
Lexicale Boom
hurting
hurt



























