Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
hert, mannetje (van een hert
a male deer, rabbit, or antelope
Voorbeelden
The buck emerged from the forest, its antlers gleaming in the sunlight.
Het hert stond trots in de wei tijdens het paarseizoen.
Hunters seek out mature bucks during deer season.
Jagers volgen vaak mannetjesherten voor sport en populatiebeheer.
Voorbeelden
He found a buck on the sidewalk and used it to buy a lottery ticket.
Hij vond een dollar op de stoep en gebruikte die om een loterijbriefje te kopen.
The coffee shop raised the price of a cup of coffee by a buck.
Het koffiehuis verhoogde de prijs van een kopje koffie met een dollar.
03
a vaulting apparatus resembling a pommel-less horse, with one end elongated, used for gymnastic exercises
04
a frame or support used to hold wood or timber while it is being sawed
to buck
01
weerstand bieden, zich verzetten
to strongly resist or oppose something
Transitive: to buck a decision or development
Voorbeelden
The company 's employees decided to buck the new policy, expressing concerns about its impact.
De werknemers van het bedrijf besloten zich te verzetten tegen het nieuwe beleid, waarbij ze hun bezorgdheid uitten over de impact ervan.
The community chose to buck the proposed development project, voicing strong opposition.
De gemeenschap koos ervoor om het voorgestelde ontwikkelingsproject te weerstaan, en uitte sterke tegenstand.
02
bokken, steigeren
(of a horse) to leap or jump with its back arched, typically in an attempt to throw off a rider or in a show of resistance
Intransitive
Voorbeelden
The horse bucked wildly, throwing the rider off balance.
Het paard bokte wild en gooide de ruiter uit balans.
As soon as the cowboy mounted the horse, it began to buck.
Zodra de cowboy op het paard steeg, begon het te bokken.
03
vechten, zich inspannen
to push or work toward achieving success or advancement
Intransitive
Voorbeelden
She was willing to buck, using questionable tactics to secure the promotion.
Ze was bereid om te vechten, met twijfelachtige tactieken om de promotie te verzekeren.
The politician was known to buck, often compromising his values for political gain.
De politicus stond bekend om te buck, vaak zijn waarden opofferde voor politiek gewin.
04
schokken, springen
(of a vehicle) to move in an unsteady or jerky manner, often due to mechanical issues
Intransitive
Voorbeelden
The car began to buck as we drove over the rough road.
De auto begon te schokken toen we over de ruwe weg reden.
The truck bucked and jolted, making the ride uncomfortable.
De truck schokte en hobbelde, waardoor de rit oncomfortabel was.



























