one
one
n
n
British pronunciation
/wʌn/

Definitie en betekenis van "one"in het Engels

01

één

the number 1
one definition and meaning
example
Voorbeelden
I have one book.
Ik heb één boek.
I only have one pen in my bag.
Ik heb maar één pen in mijn tas.
01

een dollarbiljet, een dollar

a piece of paper money worth one-dollar
one definition and meaning
example
Voorbeelden
He handed the cashier a one to pay for his coffee.
Hij gaf de cassière een een dollarbiljet om zijn koffie te betalen.
She found a crumpled one in her pocket while doing laundry.
Ze vond een verfrommeld biljet van één dollar in haar zak tijdens het wassen.
02

één, een

a single person or thing
01

een, een

used to refer to a single person or thing
example
Voorbeelden
One house on the street has a red roof.
Eén huis in de straat heeft een rood dak.
One morning, I woke up to the sound of birds singing.
Op een ochtend werd ik wakker door het geluid van zingende vogels.
01

één, uniek

having the indivisible character of a unit
1.1

één, uniek

being a single entity made by combining separate components
1.2

gelijk, vergelijkbaar

of the same kind or quality
02

erg, super

(informal) very; used informally as an intensifier
03

een, zeker

indefinite in time or position
04

weergaloos, uniek

eminent beyond or above comparison
01

Men, Iemand

used to make general statements, express opinions, or provide advice without referring to specific individuals
example
Voorbeelden
One should always strive to do one's best.
Men moet altijd streven om zijn best te doen.
In times of difficulty, one must remain resilient.
In moeilijke tijden moet men veerkrachtig blijven.
LanGeek
Download de App
langeek application

Download Mobile App

stars

app store