Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Opponent
01
tegenstander, opponent
someone who plays against another player in a game, contest, etc.
Voorbeelden
The two opponents faced off in the final match of the tennis tournament.
De twee tegenstanders stonden tegenover elkaar in de finale van het tennistoernooi.
She admired her opponent's skills but was determined to win the race.
Ze bewonderde de vaardigheden van haar tegenstander maar was vastbesloten om de race te winnen.
02
tegenstander, tegenspeler
someone who disagrees with a system, plan, etc. and intends to put an end to it or change it
Voorbeelden
His opponent in the chess tournament was highly skilled.
Zijn tegenstander in het schaaktoernooi was zeer bekwaam.
She faced a tough opponent in the final round of the debate.
Ze kreeg te maken met een taaie tegenstander in de laatste ronde van het debat.
opponent
01
tegenstander, tegenstrever
characterized by active opposition, hostility, or resistance
Voorbeelden
The two teams took opponent positions on the field, ready for a fierce competition.
De twee teams namen tegenstander posities in op het veld, klaar voor een fel competitie.
The debate was marked by opponent arguments, with neither side willing to concede.
Het debat werd gekenmerkt door tegenstander argumenten, geen van beide partijen was bereid toe te geven.



























