Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to assist
01
helpen, assisteren
to help a person in performing a task, achieving a goal, or dealing with a problem
Transitive: to assist sb with sth | to assist sb in sth
Voorbeelden
The teacher assisted the students in understanding the complex concept.
De leraar hielp de leerlingen het complexe concept te begrijpen.
He assisted his friend in moving to a new apartment.
Hij hielp zijn vriend met verhuizen naar een nieuw appartement.
02
helpen, ondersteunen
to help or support someone in their tasks or responsibilities, often in a subordinate or secondary role
Transitive: to assist a superordinate
Voorbeelden
She will assist the project manager by handling the administrative tasks.
Ze zal de projectmanager assisteren door de administratieve taken te behandelen.
The nurse assisted the doctor during the surgery.
De verpleegster assisteerde de arts tijdens de operatie.
03
helpen, ondersteunen
to provide help or support to someone or something
Intransitive: to assist with sth | to assist in sth
Voorbeelden
She will assist with the charity event if needed.
Ze zal helpen met het benefietevenement indien nodig.
They assist in the cleanup after the party ends.
Ze assisteren bij de opruiming nadat het feest is afgelopen.
Assist
01
hulp, ondersteuning
the activity of contributing to the fulfillment of a need or furtherance of an effort or purpose
02
een assist, een doelpuntpass
a pass or action by a player that helps a teammate score a point or goal
Voorbeelden
He provided an assist that led to the winning goal.
Hij gaf een assist die leidde tot het winnende doelpunt.
Her quick thinking and assist helped the team tie the game.
Haar snelle denken en assist hielpen het team om de wedstrijd gelijk te spelen.
Lexicale Boom
assistance
assistant
assisted
assist
