Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Itinerant
01
trekarbeider, seizoensarbeider
a worker or laborer who travels from one place to another, usually to find temporary employment
Voorbeelden
The farm relied on itinerants during the harvest season.
De boerderij vertrouwde op trekarbeiders tijdens het oogstseizoen.
Many itinerant workers followed the construction projects across the country.
Veel rondtrekkende arbeiders volgden de bouwprojecten door het hele land.
itinerant
01
rondtrekkend, nomadisch
(of a person) traveling from place to place, often for work or a specific purpose
Voorbeelden
Farmers often relied on itinerant laborers during the harvest season to ensure they had enough hands on deck.
Boeren vertrouwden vaak op rondtrekkende arbeiders tijdens het oogstseizoen om ervoor te zorgen dat ze voldoende handen aan dek hadden.
The itinerant teacher moved between towns, sharing knowledge with communities that lacked a permanent school.
De rondreizende leraar verplaatste zich tussen steden, kennis delend met gemeenschappen die geen permanente school hadden.



























