Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to graze
01
grazen, weiden
(of sheep, cows, etc.) to feed on the grass in a field
Intransitive
Voorbeelden
The sheep were allowed to graze freely in the meadow.
De schapen mochten vrij grazen in de wei.
The cows peacefully grazed in the pasture under the warm sun.
De koeien graasden vredig in de wei onder de warme zon.
02
schaven, schuren
to cause injury to the surface of one's skin by rubbing it against something rough
Transitive: to graze the skin
Voorbeelden
She grazed her knee when she tripped over the rock.
Ze schaafde haar knie toen ze over de steen struikelde.
He accidentally grazed his arm against the rough wall while moving furniture.
Hij schampte per ongeluk zijn arm tegen de ruwe muur tijdens het verplaatsen van meubels.
03
grazen, snoepen
to eat small amounts of food or snacks throughout the day, often at irregular times
Intransitive: to graze | to graze on snacks
Voorbeelden
She tends to graze all day, having small snacks between meals.
Ze heeft de neiging om de hele dag te grazen, met kleine snacks tussen de maaltijden door.
I ’m not hungry enough for a full meal, so I ’ll just graze a little.
Ik heb niet genoeg honger voor een volledige maaltijd, dus ik zal gewoon een beetje grazen.
04
schampen, licht krabben
to lightly touch or brush against something, often causing a slight scratch or mark
Transitive: to graze sth
Voorbeelden
The cat 's claws grazed my arm as it jumped off the chair.
De klauwen van de kat schampten mijn arm toen hij van de stoel sprong.
The car grazed the side of the building, leaving a long scratch along the paint.
De auto schampte langs de zijkant van het gebouw, waardoor een lange kras in de verf achterbleef.
Voorbeelden
After the rain, the farmer grazed his cows on the fresh green grass.
Na de regen liet de boer zijn koeien op het verse groene gras grazen.
They decided to graze their sheep on the lush hillside.
Ze besloten hun schapen te laten grazen op de weelderige heuvelflank.
01
the action of feeding on grass or other low vegetation, typically by livestock or wild herbivores
Voorbeelden
The cows spent the morning in a peaceful graze.
A quiet graze in the meadow kept the animals healthy.
02
a minor scratch on the skin
Voorbeelden
He suffered a graze on his knee after falling off the bike.
The child 's arm had a small graze from the playground slide.
Lexicale Boom
overgraze
graze



























