Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to buy
01
kopen
to get something in exchange for paying money
Transitive: to buy sth
Voorbeelden
I need to buy groceries for dinner tonight.
Ik moet boodschappen kopen voor het avondeten vanavond.
He bought a new phone to replace his old one.
Hij heeft een nieuwe telefoon gekocht om zijn oude te vervangen.
1.1
kopen, omkopen
to persuade a particular person to do something illegal or dishonest in exchange for money
Transitive: to buy sb
Voorbeelden
He refused to be bought by their corrupt offers.
Hij weigerde door hun corrupte aanbiedingen gekocht te worden.
The officer could n't be bought, even with a hefty bribe.
De officier liet zich niet omkopen, zelfs niet met een stevige smeergeld.
1.2
kopen, verwerven
to acquire something by trading or sacrificing something else of significant value
Transitive: to buy something desirable
Voorbeelden
Success in this field is often bought with years of hard work.
Succes op dit gebied wordt vaak gekocht met jaren van hard werken.
Their beautiful home was bought with years of saving and financial planning.
Hun prachtige huis werd gekocht met jaren van sparen en financiële planning.
1.3
kopen, volstaan voor
(of money) to be enough to pay for a particular thing
Transitive: to buy sth
Voorbeelden
Ten dollars wo n't buy a decent meal in this city.
Tien dollar koopt geen fatsoenlijke maaltijd in deze stad.
Saving for a year can buy a nice vacation.
Een jaar sparen kan een leuke vakantie kopen.
02
geloven, slikken
to accept, believe, or trust something as true
Transitive: to buy an excuse
Voorbeelden
I do n't buy his excuse for being late.
Ik koop zijn excuus voor te laat komen niet.
She bought his story about the lost package.
Ze kocht zijn verhaal over het verloren pakketje.
01
aankoop, koopje
an advantageous purchase



























