Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
yesterday
01
gisteren, de vorige dag
at a time within the 24-hour period immediately preceding the current day
Voorbeelden
She submitted the report yesterday.
Ze heeft het rapport gisteren ingediend.
The flight landed yesterday.
De vlucht is gisteren geland.
Voorbeelden
This startup was founded just yesterday, yet it dominates the market.
Dit startup is gisteren opgericht, maar domineert al de markt.
The law passed yesterday, but its impact is already clear.
De wet is gisteren aangenomen, maar de impact is al duidelijk.
03
gisteren, meteen
used to demand action as if it were already overdue
Voorbeelden
The CEO wants the proposal done yesterday.
De CEO wil het voorstel gisteren af hebben.
" We need these repairs done yesterday! " the manager shouted.
"We hebben deze reparaties gisteren nodig!" schreeuwde de manager.
Yesterday
01
gisteren, de vorige dag
the 24-hour period immediately preceding the current day
Voorbeelden
Yesterday was Thursday.
Gisteren was het donderdag.
Yesterday was chaotic at work.
Gisteren was het chaotisch op het werk.
02
gisteren, vroeger
a time not long ago, often refers to trends or achievements
Voorbeelden
Yesterday's solutions wo n't fix today's problems.
De oplossingen van gisteren zullen de problemen van vandaag niet oplossen.
Yesterday's hero is forgotten today.
De held van gisteren is vandaag vergeten.
03
gisteren, vervlogen dagen
bygone days, often nostalgic and used in plural form
Voorbeelden
The photographs captured their joyful yesterdays.
De foto's legden hun vrolijke gisteren vast.
Yesterdays seem simpler in memory.
De voorbije dagen lijken eenvoudiger in de herinnering.
yesterday
01
gisterochtend, gisteravond
during a specified part of the previous day
Voorbeelden
It snowed heavily yesterday morning.
Gisteren ochtend sneeuwde het zwaar.
We met for lunch yesterday noon.
We hebben gisteren middag afgesproken voor de lunch.



























