Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
een opwelling van woede, een vlaag van irritatie
a brief, intense feeling of anger, irritation, or resentment
Voorbeelden
In a moment of pique, she slammed the door and walked out.
In een moment van ergernis sloeg ze de deur dicht en liep weg.
His pique was evident when his idea was rejected.
Zijn pique was duidelijk toen zijn idee werd afgewezen.
to pique
01
irriteren, beledigen
to trigger a strong emotional reaction in someone, such as anger, resentment, or offense
Transitive: to pique sb/sth
Voorbeelden
He was piqued by her lack of attention.
Hij was geërgerd door haar gebrek aan aandacht.
Her comment about my work piqued my anger.
Haar opmerking over mijn werk wekte mijn woede.
02
prikkelen, wekken
to provoke or arouse a feeling of interest or curiosity in someone
Transitive: to pique a sense of interest or curiosity
Voorbeelden
The movie trailer piqued my interest in the film.
De filmtrailer wekte mijn interesse in de film.
The mysterious letter left on her desk piqued her curiosity.
De mysterieuze brief die op haar bureau was achtergelaten, wekte haar nieuwsgierigheid.
03
zich beroemen op, trots zijn op
to pride oneself on something or feel a sense of superiority
Transitive: to pique oneself on sth
Voorbeelden
She piqued herself on her cooking skills.
Ze pronkte met haar kookvaardigheden.
She always managed to pique herself on her resilience and ability to overcome adversity.
Ze slaagde er altijd in om trots te zijn op haar veerkracht en vermogen om tegenspoed te overwinnen.
01
a woven fabric with a raised, textured pattern, often featuring small geometric designs, commonly used in garments such as polo shirts
Voorbeelden
The blazer was lined with pique for added texture.
The tailor recommended a pique fabric for the summer shirts.



























