Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
eigen, persoonlijk
used for showing that someone or something belongs to or is connected with a particular person or thing
Voorbeelden
Each plant has its own pot in the garden.
Elke plant heeft zijn eigen pot in de tuin.
She drives her own car to work every day.
Ze rijdt elke dag met haar eigen auto naar het werk.
to own
01
bezitten, hebben
to have something as for ourselves
Transitive: to own sth
Voorbeelden
She currently owns a small business in the downtown area.
Ze bezit momenteel een klein bedrijf in het centrum van de stad.
The family proudly owns a historic farmhouse.
De familie bezit trots een historische boerderij.
02
domineren, vernietigen
to dominate or defeat an opponent, especially in gaming
Dialect
American
Transitive: to own a competition or opponent
Voorbeelden
I totally owned him in that match.
Ik heb hem in die wedstrijd volledig gedomineerd.
She owns everyone with that sniper rifle.
Ze own iedereen met dat sluipschuttersgeweer.



























