Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Voorbeelden
All her kids have graduated from college.
Al haar kinderen zijn afgestudeerd aan de universiteit.
Her kids always surprise her with breakfast in bed on her birthday.
Haar kinderen verrassen haar altijd met ontbijt op bed op haar verjaardag.
02
kind, jongen
a young person
Voorbeelden
The kids were playing in the park.
De kinderen speelden in het park.
She 's great with kids and loves working at the daycare.
Ze is geweldig met kinderen en houdt van werken op de kinderopvang.
03
geitje, bokje
a young goat
3.1
geitenleer, leer van jonge geit
soft smooth leather from the hide of a young goat
04
maat, jongen
a friendly or affectionate way to address a close friend
Voorbeelden
Hey kid, you coming to the game tonight?
Hé jongen, kom je vanavond naar de wedstrijd?
Chill out, kid, it's not that deep.
Rustig aan, maat, het is niet zo diepgaand.
to kid
01
grapjes maken, plagen
to joke about something, often by giving false or inaccurate information
Transitive: to kid sb
Voorbeelden
She has kidded her colleagues with a fake resignation letter, creating a playful atmosphere at work.
Ze heeft haar collega's geplaagd met een nep-ontslagbrief, wat een speelse sfeer op het werk creëerde.
She kidded her friend about being late again, pretending she ’d been waiting for hours.
Ze plaagde haar vriend omdat hij weer te laat was en deed alsof ze uren had gewacht.
Voorbeelden
He loves to kid with his coworkers to keep the mood light.
Hij houdt ervan om met zijn collega's te grappen om de sfeer licht te houden.
The siblings were kidding all afternoon, pretending to be secret agents.
De broers en zussen waren de hele middag aan het grappen, alsof ze geheime agenten waren.



























