Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
foolish
01
dom, onverstandig
displaying poor judgment or a lack of caution
Voorbeelden
It was a foolish gamble to invest all his money in one stock.
Het was een domme gok om al zijn geld in één aandeel te investeren.
She made a foolish promise without considering the consequences.
Ze deed een dwaze belofte zonder na te denken over de gevolgen.
Voorbeelden
He was foolish enough to believe he could win the lottery without buying a ticket.
Hij was dom genoeg om te geloven dat hij de loterij kon winnen zonder een lot te kopen.
He was foolish to think he could learn a new language in a week.
Hij was dom om te denken dat hij in een week een nieuwe taal kon leren.
Woordfamilie
fool
Noun
foolish
Adjective
foolishly
Adverb
foolishly
Adverb
foolishness
Noun
foolishness
Noun



























