Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Field day
01
sportdag, veld dag
a day on which no classes are held and students take part in sports games
Dialect
American
Voorbeelden
The school organized a field day at the end of the semester to celebrate the students' hard work.
De school organiseerde een sportdag aan het einde van het semester om het harde werk van de studenten te vieren.
Students eagerly anticipate field day each year, as it's a chance to compete in various sports and activities.
De leerlingen kijken elk jaar reikhalzend uit naar de sportdag, omdat het een kans is om te concurreren in verschillende sporten en activiteiten.
02
a day reserved for outdoor recreation, amusement, or community gathering
Voorbeelden
The town hosted a summer field day with games and food stalls.
Families enjoyed picnics and contests during the field day.
03
(in military contexts) a day designated for training exercises, maneuvers, or inspection
Voorbeelden
Soldiers participated in a field day to practice coordinated drills.
The base scheduled a field day to review equipment readiness.
04
dag van triomf, dag van vreugde
an occasion marked by extraordinary enjoyment and triumph
Voorbeelden
After closing the big deal, the sales team had a field day celebrating their success.
Na het sluiten van de grote deal, had het verkoopteam een geweldige dag om hun succes te vieren.
The students had a field day when the principal announced an unexpected holiday.
De studenten hadden een geweldige dag toen de directeur een onverwachte vakantie aankondigde.



























