Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
dizzily
01
duizelig, op een duizelingwekkende manier
in a way that causes a sensation of spinning or loss of balance
Voorbeelden
She swayed dizzily after standing up too quickly.
Ze zwaaide duizelig nadat ze te snel was opgestaan.
The child looked dizzily around the spinning carousel.
Het kind keek duizelig rond op de draaiende carrousel.
02
duizelingwekkend, op een verwarrende manier
in a confusing or rapid manner that overwhelms or unsettles
Voorbeelden
The company moved dizzily through a series of unexpected changes.
Het bedrijf bewoog duizelingwekkend door een reeks onverwachte veranderingen.
She watched the news cycle spin dizzily from one scandal to another.
Ze keek toe hoe de nieuwscyclus duizelingwekkend van het ene schandaal naar het andere draaide.
Voorbeelden
She dizzily suggested they throw a party on a school night.
Ze stelde lichtzinnig voor om een feestje te geven op een schooldag.
He laughed dizzily at the joke, not realizing the problem it caused.
Hij lachte duizelig om de grap, zonder het probleem te beseffen dat het veroorzaakte.



























