Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
decently
01
fatsoenlijk, netjes
in a manner that acts according to moral or respectable standards
Voorbeelden
He behaved decently, showing kindness to everyone he met.
Hij gedroeg zich fatsoenlijk en toonde vriendelijkheid aan iedereen die hij ontmoette.
They lived decently, respecting the rules of their community.
Ze leefden fatsoenlijk en respecteerden de regels van hun gemeenschap.
1.1
fatsoenlijk, toereikend
in a way that compensates or rewards fairly and adequately
Voorbeelden
The workers demanded to be decently compensated for their overtime hours.
De werknemers eisten behoorlijk gecompenseerd te worden voor hun overuren.
She was decently recognized for her contribution to the project.
Ze werd behoorlijk erkend voor haar bijdrage aan het project.
1.2
fatsoenlijk, netjes
in a way that avoids causing shock, offense, or embarrassment
Voorbeelden
The speaker dressed decently for the formal event.
De spreker kleedde zich netjes voor het formele evenement.
Please behave decently while visiting the religious site.
Gedraag u alstublieft fatsoenlijk tijdens het bezoek aan de religieuze plaats.
02
fatsoenlijk, behoorlijk
in a manner that meets an acceptable or comfortable standard
Voorbeelden
They earn just enough to live decently in the city.
Ze verdienen net genoeg om fatsoenlijk te leven in de stad.
The shelter provided decently warm accommodations during winter.
De schuilplaats bood redelijk warme accommodaties in de winter.
2.1
fatsoenlijk, behoorlijk
in a way that performs fairly well but not exceptionally
Voorbeelden
She performed decently on the exam, scoring above average.
Ze presteerde fatsoenlijk op het examen en scoorde boven het gemiddelde.
The team played decently in the first half but lost momentum later.
Het team speelde fatsoenlijk in de eerste helft maar verloor later momentum.
Lexicale Boom
indecently
decently
decent
dec



























