Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Belongings
01
bezittingen, persoonlijke spullen
a person's possessions, such as clothes or other items they own
Voorbeelden
She packed all her belongings into a suitcase before moving to a new city.
Ze pakte al haar bezittingen in een koffer voordat ze naar een nieuwe stad verhuisde.
His belongings were scattered around the room after the trip.
Zijn bezittingen lagen verspreid door de kamer na de reis.



























