Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to puff
01
roken, een trekje nemen
to inhale and exhale smoke from a pipe, cigarette, or cigar
Intransitive: to puff on an smoking implement
Voorbeelden
Smokers puff on cigarettes to inhale and exhale the smoke.
Rokers trekken aan sigaretten om de rook in te ademen en uit te ademen.
She took a deep drag and began to puff on her cigar.
Ze nam een diepe trek en begon te roken aan haar sigaar.
02
hijgen, blazen
to breathe in short, quick gasps with effort or exertion
Intransitive
Voorbeelden
After running up the stairs, she began to puff, struggling to catch her breath.
Na het rennen van de trap, begon ze te hijgen, worstelend om op adem te komen.
He puffed in short bursts, trying to calm his racing heart after the sprint.
Hij pufte in korte uitbarstingen, in een poging zijn racende hart te kalmeren na de sprint.
03
blazen, wegblazen
to blow dust, smoke, or a light object away with a quick burst of air
Transitive: to puff air or particles somewhere
Voorbeelden
He puffed the dust off the old book before opening it.
Hij blies het stof van het oude boek voordat hij het opende.
The wind puffed the light leaves across the yard.
De wind blies de lichte bladeren over de tuin.
04
opzwellen, uitzetten
to expand or become larger, often due to air, pressure, or a change in shape
Intransitive
Voorbeelden
The sails of the boat puffed in the wind, filling with air.
De zeilen van de boot bolden in de wind, zich vullend met lucht.
The bread dough began to puff as it rose in the warm oven.
Het brooddeeg begon te rijzen terwijl het opsteeg in de warme oven.
05
opscheppen, pronken
to speak or behave in a boastful, arrogant, or overly self-important way
Intransitive
Voorbeelden
She puffed during the interview, making exaggerated claims about her expertise.
Ze blies zich op tijdens het interview, met overdreven claims over haar expertise.
He puffed in front of his friends, pretending to know more than he really did.
Hij blies zich op voor zijn vrienden en deed alsof hij meer wist dan hij werkelijk wist.
06
opblazen, overdreven prijzen
to promote or publicize something with excessive or misleading praise
Transitive: to puff a product or achievement
Voorbeelden
He puffed the book in interviews, exaggerating its impact and quality.
Hij opgeblazen het boek in interviews, overdreef de impact en kwaliteit ervan.
They puffed the restaurant's menu, making it sound like a gourmet experience.
Ze hebben het menu van het restaurant opgeblazen, waardoor het klonk als een gastronomische ervaring.
07
opblazen, hoogmoedig maken
to cause someone to become excessively proud or self-important
Transitive: to puff sb/sth
Voorbeelden
The praise from her boss puffed her ego, making her feel invincible.
De lof van haar baas blies haar ego op, waardoor ze zich onoverwinnelijk voelde.
The way they treated him after the award puffed his sense of self-worth.
De manier waarop ze hem na de prijs behandelden, blies zijn gevoel van eigenwaarde op.
01
dekbed, sprei
bedding made of two layers of cloth filled with stuffing and stitched together
02
hijg, trek
a slow inhalation (as of tobacco smoke)
03
puf, ademstoot
forceful exhalation through the nose or mouth
04
poederdons, puff
a soft spherical object made from fluffy fibers; for applying powder to the skin
05
pof, dik kussen
thick cushion used as a seat
06
overdreven lof, overdreven promotie
exaggerated praise (as for promotional purposes)
07
een licht opgeblazen gebakje, een puff shell
a light inflated pastry or puff shell
08
vlaag, briesje
a short light gust of air
01
opgeblazen, gezwollen
gathered for protruding fullness
Lexicale Boom
puffed
puffer
puff



























