Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Voorbeelden
The fire alarm caused everyone to rush out in panic.
Het brandalarm zorgde ervoor dat iedereen in paniek naar buiten rende.
He felt a wave of panic when he realized he had lost his wallet.
Hij voelde een golf van paniek toen hij besefte dat hij zijn portemonnee was verloren.
02
paniek, angst
sudden mass fear and anxiety over anticipated events
to panic
01
in paniek raken, panikeren
to be suddenly overwhelmed by intense fear, often leading to irrational or wild actions
Intransitive
Voorbeelden
The loud noise caused the crowd to panic and stampede.
Het harde geluid veroorzaakte paniek en een stormloop in de menigte.
She panicked when she realized she had lost her wallet in the crowded market.
Ze raakte in paniek toen ze besefte dat ze haar portemonnee had verloren op de drukke markt.
02
in paniek brengen, doen schrikken
to cause someone to feel sudden fear or anxiety
Transitive: to panic sb
Voorbeelden
The fire alarm panicked everyone in the building.
Het brandalarm veroorzaakte paniek bij iedereen in het gebouw.
The unexpected question panicked him during the interview.
De onverwachte vraag maakte hem in paniek tijdens het interview.



























