Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Object
01
object, voorwerp
a non-living thing that one can touch or see
Voorbeelden
The sculpture in the museum is an ancient object made of marble.
Het beeldhouwwerk in het museum is een oud object gemaakt van marmer.
She found a shiny object buried in the sand while walking along the beach.
Ze vond een glanzend voorwerp begraven in het zand terwijl ze langs het strand liep.
Voorbeelden
The object of his research was to find a cure.
Het doel van zijn onderzoek was een remedie te vinden.
Their object in training was to improve endurance.
Hun doel in de training was om het uithoudingsvermogen te verbeteren.
04
object
the focus of cognitions or feelings
05
object, element
(computing) a discrete item that provides a description of virtually anything known to a computer
to object
01
bezwaar maken, protesteren
to express disapproval of something
Transitive: to object to sth
Voorbeelden
During the meeting, several members objected to the proposed changes in the company policy.
Tijdens de vergadering hebben verschillende leden bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde wijzigingen in het bedrijfsbeleid.
The students were encouraged to voice their opinions, and some did object to the new school schedule.
De leerlingen werden aangemoedigd om hun mening te uiten, en sommigen protesteerden tegen het nieuwe schoolschema.
02
bezwaar maken, tegenwerpen
to give a fact or an opinion as a reason against something
Transitive: to object that
Voorbeelden
She objected that the new rule would unfairly penalize part-time employees.
Ze protesteerde dat de nieuwe regel parttime werknemers oneerlijk zou straffen.
The lawyer objected that the witness ’s statement was irrelevant to the case.
De advocaat opperde dat de verklaring van de getuige irrelevant was voor de zaak.
Lexicale Boom
objectify
objective
object



























