Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Voorbeelden
He felt lucky to have seen a shooting star.
Hij voelde zich gelukkig om een vallende ster te hebben gezien.
He was lucky to find a parking spot right in front of the building.
Hij had geluk dat hij een parkeerplek vond recht voor het gebouw.
1.1
gelukkig, geluks-
bringing or resulting in a good outcome, often by chance or fortune
Voorbeelden
The team had a lucky break when the opponent missed an easy goal.
Het team had een gelukkige onderbreking toen de tegenstander een eenvoudig doel miste.
It was a lucky coincidence that they met at the airport and caught the same flight.
Het was een gelukkig toeval dat ze elkaar op de luchthaven ontmoetten en dezelfde vlucht hadden.
02
gelukkig, toevallig
occurring by chance
03
gelukkig, begenadigd
getting benefits through random chance and not intention
Woordfamilie
luck
Noun
lucky
Adjective
luckily
Adverb
luckily
Adverb
luckiness
Noun
luckiness
Noun
unlucky
Adjective
unlucky
Adjective



























