Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Illness
01
ziekte, aandoening
the state of being physically or mentally sick
Voorbeelden
The patient was unable to recover from his illness.
De patiënt kon niet herstellen van zijn ziekte.
Illness prevented her from attending the family gathering.
Ziekte verhinderde haar om de familiebijeenkomst bij te wonen.
02
ziekte, aandoening
a specific health condition that causes the body or mind to not function properly
Voorbeelden
He was diagnosed with a serious illness last year.
Bij hem werd vorig jaar een ernstige ziekte vastgesteld.
Many people are living with chronic illnesses.
Veel mensen leven met chronische ziekten.
Lexicale Boom
illness
ill
