Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to fluctuate
01
fluctueren, variëren
to vary or waver between two or more states or amounts
Intransitive
Voorbeelden
The economy fluctuates, affecting businesses and individuals alike.
De economie fluctueert, wat bedrijven en individuen in gelijke mate beïnvloedt.
The stock market fluctuates wildly.
De aandelenmarkt schommelt wild.
02
schommelen, oscilleren
to move or oscillate continually
Intransitive
Voorbeelden
The wind fluctuated, making it difficult to sail the boat.
De wind schommelde, wat het zeilen van de boot moeilijk maakte.
The sea level fluctuates with the tides, rising and falling in a rhythmic pattern throughout the day.
Het zeeniveau schommelt met de getijden, stijgend en dalend in een ritmisch patroon gedurende de dag.
03
fluctueren, variëren
to cause something to change or vary irregularly
Transitive: to fluctuate sth
Voorbeelden
The government 's policies fluctuated the economy.
Sudden changes in demand fluctuated the stock prices.
04
aarzelen, schommelen
to waver or hesitate in opinion or action
Intransitive
Voorbeelden
The jury fluctuated in their decision, unable to reach a verdict.
De jury schommelde in hun beslissing, niet in staat om tot een vonnis te komen.
The government fluctuated on whether to impose sanctions on the country.
De regering aarzelde over het opleggen van sancties aan het land.
Lexicale Boom
fluctuating
fluctuation
fluctuate



























