Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Budget
01
budget, begroting
the sum of money that is available to a person, an organization, etc. for a particular purpose and the plan according to which it will be spent
Voorbeelden
The project has a strict budget for equipment.
Het bedrijf heeft dit jaar een krap budget vanwege lagere dan verwachte winsten.
She saved part of her budget for emergencies.
We moeten een budget maken om onze huishoudelijke uitgaven effectiever te beheren.
02
begroting, financieel plan
a summary of intended expenditures along with proposals for how to meet them
Voorbeelden
The city council reviewed the annual budget.
The company 's budget projected higher revenue next quarter.
to budget
01
begroten, een budget toewijzen
to assign a sum of money to a specific purpose
Transitive: to budget money
Voorbeelden
Families budget their monthly income to cover expenses such as rent, groceries, and utilities.
Gezinnen begroten hun maandelijkse inkomen om uitgaven zoals huur, boodschappen en nutsvoorzieningen te dekken.
The company carefully budgets funds for marketing initiatives to maximize their impact.
Het bedrijf begroot zorgvuldig middelen voor marketinginitiatieven om hun impact te maximaliseren.
budget
Voorbeelden
They chose a budget hotel for their stay to save money.
Ze kozen voor een budgethotel voor hun verblijf om geld te besparen.
For budget travelers, hostels and guesthouses offer affordable accommodations.
Voor budgetreizigers bieden hostels en gastenverblijven betaalbare accommodaties.



























