Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to zoom
01
razen, scheren
to move rapidly or swiftly
Intransitive: to zoom somewhere
Voorbeelden
The sports car zoomed down the highway, leaving other vehicles behind.
De sportauto zoefde over de snelweg en liet andere voertuigen achter.
The fighter jet zoomed across the sky, breaking the sound barrier.
De straaljager zoefde door de lucht en doorbrak de geluidsbarrière.
02
zoemen, trillen
to move with a low, resonant sound
Intransitive: to zoom somewhere
Voorbeelden
The bees began to zoom around the flowers, collecting nectar in the warm summer air.
De bijen begonnen rond de bloemen te zoemen, nectar verzamelend in de warme zomerlucht.
The spacecraft zoomed through the atmosphere, emitting a low hum as it descended.
Het ruimtevaartuig zoefde door de atmosfeer en produceerde een laag gezoem terwijl het daalde.
03
omhoogschieten, snel stijgen
to increase rapidly and significantly
Intransitive
Voorbeelden
The stock prices began to zoom after the positive financial report was released.
De aandelenkoersen begonnen te exploderen nadat het positieve financiële rapport was vrijgegeven.
As the news spread, the popularity of the app zoomed, reaching millions of downloads.
Toen het nieuws zich verspreidde, schoot de populariteit van de app omhoog, waardoor miljoenen downloads werden bereikt.
01
de stijging, het opstijgen
the act of rising upward into the air
02
snelle stijging, plotselinge toename
a rapid rise



























