Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Biscuit
01
biscuit, koekje
a small, crisp, sweet baked good, often containing ingredients like chocolate chips, nuts, or dried fruit
Dialect
British
British
Voorbeelden
Grandma 's homemade biscuits are always a hit at family gatherings.
Oma's zelfgemaakte koekjes zijn altijd een hit op familiebijeenkomsten.
Would you like a biscuit with your tea?
Zou u een biscuit bij uw thee willen?
Voorbeelden
She baked a batch of warm biscuits to serve with her homemade strawberry jam.
Ze bakte een partij warme koekjes om te serveren met haar zelfgemaakte aardbeienjam.
The cafe is famous for its light and fluffy biscuits, often enjoyed with a cup of tea.
Het café is beroemd om zijn lichte en luchtige koekjes, vaak genoten met een kopje thee.
