Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to scare
01
bang maken, schrik aanjagen
to suddenly make a person or animal to feel afraid
Transitive: to scare a person or animal
Voorbeelden
The loud thunder scared the dog, causing it to hide under the bed.
De harde donder schrok de hond, waardoor hij onder het bed kroop.
I did n't mean to scare you when I tapped your shoulder from behind.
Ik wilde je niet laten schrikken toen ik van achteren op je schouder tikte.
02
bang maken, doen schrikken
to become afraid or startled by something
Intransitive
Voorbeelden
He scares easily when watching horror movies.
Hij schrikt gemakkelijk wanneer hij horrorfilms kijkt.
Some animals scare at even the slightest movement.
Sommige dieren schrikken bij de minste beweging.
01
angst, schrik
a sudden attack of fear
02
paniek, schrik
sudden mass fear and anxiety over anticipated events



























