Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
neus, neusgat
the body part that is in the middle of our face and we use to smell and breathe
Voorbeelden
He held his nose as he walked past the garbage can.
Hij hield zijn neus dicht toen hij langs de prullenbak liep.
She sneezed into her elbow to cover her nose.
Ze nieste in haar elleboog om haar neus te bedekken.
1.1
neus, neus (van vliegtuig)
a front that resembles a human nose (especially the front of an aircraft)
1.2
reukzin, neus (in de zin van reukzin)
the sense of smell (especially in animals)
02
punt, neus
the front or forward projection of a tool or weapon
03
een haar, een klein beetje
a small distance
04
tuit, mondstuk
a projecting spout from which a fluid is discharged
05
neus, natuurlijk talent
a natural skill
06
neus, nieuwsgierigheid
a symbol of inquisitiveness
to nose
01
voorzichtig vooruitgaan, zorgvuldig voortbewegen
advance the forward part of with caution
02
snuffelen, z'n neus steken
search or inquire in a meddlesome way
03
met een kleine marge verslaan, nipt winnen
defeat by a narrow margin
04
neuzen wrijven, elkaars neuzen wrijven
rub noses
05
duwen met de neus, bewegen met de neus
push or move with the nose
06
ruiken, bespeuren
catch the scent of; get wind of
Lexicale Boom
nasal
noseless
nosey
nose
