Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to meet up
[phrase form: meet]
01
afspreken, samenkomen
to come together with someone, usually by prior arrangement or plan in order to spend time or do something together
Voorbeelden
We often meet up for lunch on Fridays.
We komen vaak op vrijdag samen voor de lunch.
She meets up with her study group every week.
Ze spreekt af met haar studiegroep elke week.



























