Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to learn
01
leren, studeren
to become knowledgeable or skilled in something by doing it, studying, or being taught
Intransitive: to learn about sth
Transitive: to learn a skill | to learn to do sth
Voorbeelden
He learned valuable negotiation skills by watching experienced negotiators in action
Hij leerde waardevolle onderhandelingsvaardigheden door ervaren onderhandelaars in actie te zien.
I learned to ride a bicycle when I was a child.
Ik heb geleerd om te fietsen toen ik een kind was.
1.1
leren, studeren
to make an attempt to commit something to memory, particularly by means of repetition and practice
Transitive: to learn sth
Voorbeelden
He learned the dance routine by rehearsing it with a partner.
Hij leerde de dansroutine door hem met een partner te repeteren.
He learns new vocabulary by using flashcards.
Hij leert nieuwe woordenschat door flashcards te gebruiken.
02
ontdekken, te weten komen
to become aware of something, often accidentally or through observation
Intransitive: to learn of sth | to learn about sth
Transitive: to learn that
Voorbeelden
He was utterly amazed to learn that his invention had been patented.
Hij was volkomen verbaasd om te leren dat zijn uitvinding was gepatenteerd.
I learned of the company's bankruptcy from a news article.
Ik hoorde van het faillissement van het bedrijf via een nieuwsartikel.
03
leren, begrijpen
to adopt a new attitude toward something, particularly in a way that leads one to behave differently in certain situations
Intransitive: to learn | to learn from an experience
Voorbeelden
He keeps making the same mistakes over and over again. Some people just never learn!
Hij blijft dezelfde fouten maken. Sommige mensen leren het gewoon nooit!
I learn from my mistakes and try to improve.
Ik leer van mijn fouten en probeer te verbeteren.
Lexicale Boom
learned
learner
learning
learn



























