Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to hassle
01
lastigvallen, irriteren
to irritate someone or cause problems for them, particularly by asking them to do something over and over again
Transitive: to hassle sb
Voorbeelden
Having to wait in long lines can hassle customers at the grocery store.
In lange rijen moeten wachten kan klanten in de supermarkt lastigvallen.
Being asked to provide the same information repeatedly can hassle individuals dealing with bureaucracy.
Gevraagd worden om dezelfde informatie herhaaldelijk te verstrekken, kan vervelend zijn voor individuen die met bureaucratie te maken hebben.
Hassle
01
ruzie, conflict
a dispute or disagreement between people
Voorbeelden
There was a hassle between the two customers over who was first in line.
Er was een ruzie tussen de twee klanten over wie als eerste in de rij stond.
He had a hassle with his landlord about the rent increase.
Hij had een geschil met zijn verhuurder over de huurverhoging.
02
gedoe, probleem
a situation that is disturbing because it causes difficulty or problems
Voorbeelden
Returning the item was a real hassle because of the long lines at the store.
Het terugbrengen van het artikel was een echte last vanwege de lange rijen in de winkel.
The traffic jam turned the morning commute into a major hassle.
De file veranderde de ochtendrit in een grote last.



























