Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Voorbeelden
The hare darted across the meadow, its long ears twitching with every leap.
De haas schoot over de weide, zijn lange oren trilden met elke sprong.
Startled by a sudden noise, the hare froze in place, blending seamlessly into the tall grass.
Opgeschrikt door een plotseling geluid, bevroor de haas ter plekke en ging naadloos op in het hoge gras.
02
the meat of a rabbit or hare, wild or domesticated, used as food
Voorbeelden
The chef prepared a stew using tender hare.
Hare is often roasted or braised in traditional recipes.
to hare
01
snel rennen, haasten
to move swiftly or run rapidly
Intransitive: to hare somewhere | to hare
Voorbeelden
The children decided to hare around the playground, playing a lively game of tag.
De kinderen besloten rond de speelplaats te rennen, een levendig spelletje tikkertje spelend.
Startled by the sudden noise, the deer hared away into the dense forest.
Geschrokken van het plotselinge geluid, rende het hert het dichte bos in.



























