Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
Garage
01
garage, autostalling
a building, usually next or attached to a house, in which cars or other vehicles are kept
Voorbeelden
They parked their car in the garage to protect it from the harsh winter weather.
Ze parkeerden hun auto in de garage om hem te beschermen tegen het harde winterweer.
The garage was filled with tools and equipment for home improvement projects.
De garage zat vol met gereedschap en apparatuur voor verbouwingsprojecten.
02
garage, autoreparatiewerkplaats
a place where vehicles are serviced or repaired
Voorbeelden
He took his car to the garage to have the brakes checked.
Hij bracht zijn auto naar de garage om de remmen te laten controleren.
The garage specializes in fixing electrical issues in cars.
De garage is gespecialiseerd in het oplossen van elektrische problemen in auto's.
to garage
01
opbergen in de garage, in de garage stallen
to store or keep a vehicle or other items in a garage for protection, security, or organization
Voorbeelden
He garaged his classic car to protect it from the harsh winter weather.
Hij parkeerde zijn klassieke auto in de garage om hem te beschermen tegen het harde winterweer.
They garaged their bikes to keep them safe from theft.
Ze hebben hun fietsen in de garage gezet om ze tegen diefstal te beschermen.



























