Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to forecast
01
voorspellen, prognosticeren
to predict future events, based on analysis of present data and conditions
Transitive: to forecast a future event
Voorbeelden
Economists forecast a downturn in the stock market due to recent economic indicators.
Economen voorspellen een neergang op de aandelenmarkt vanwege recente economische indicatoren.
The analyst used trends and patterns to forecast an increase in consumer demand.
De analist gebruikte trends en patronen om een toename van de consumentenvraag te voorspellen.
02
voorspellen, prognosticeren
to suggest that something is likely to happen
Transitive: to forecast sth
Voorbeelden
The trends forecast a shift toward more sustainable energy solutions.
De trends voorspellen een verschuiving naar meer duurzame energieoplossingen.
She forecasted success for the project based on early feedback.
Ze voorspelde succes voor het project op basis van vroege feedback.
03
voorspellen, aanduiden
to hint at or suggest something that is likely to happen in the future
Transitive: to forecast sth
Voorbeelden
The dark clouds on the horizon forecast a storm later in the evening.
De donkere wolken aan de horizon voorspellen een storm later op de avond.
The character 's actions in the first chapter forecast the tragic ending.
De acties van het personage in het eerste hoofdstuk voorspellen het tragische einde.
Forecast
01
voorspelling
a prediction of what will happen such as a change in the weather
Lexicale Boom
forecaster
forecasting
forecast
fore
cast
