Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
Nederlands, Hollands
belonging or relating to the Netherlands, its people, and language
Voorbeelden
Dutch architecture is unique and striking.
Nederlandse architectuur is uniek en opvallend.
Dutch art, particularly the works of Vermeer, fascinates me.
Nederlandse kunst, vooral de werken van Vermeer, fascineert me.
Voorbeelden
He can speak Dutch fluently after living in the Netherlands for five years.
Hij kan vloeiend Nederlands spreken na vijf jaar in Nederland te hebben gewoond.
Learning Dutch is one of her goals for the year.
Nederlands leren is een van haar doelen voor het jaar.
02
Nederlander, Hollander
a person from the Netherlands or of Dutch descent
Voorbeelden
The Dutch are known for their tulips, windmills, and cycling culture.
De Nederlanders staan bekend om hun tulpen, windmolens en fietscultuur.
He ’s a proud Dutch who often speaks about his country ’s rich history.
Hij is een trotse Nederlander die vaak spreekt over de rijke geschiedenis van zijn land.



























