Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
to clothe
01
kleden, aankleden
to provide someone or ourselves with clothes; to dress someone or ourselves
Transitive: to clothe sb
Voorbeelden
As parents, it 's our responsibility to clothe our children in warm jackets and hats for the cold weather.
Als ouders is het onze verantwoordelijkheid om onze kinderen in warme jassen en mutsen te kleden voor het koude weer.
The charity organization aims to clothe homeless individuals during the winter months.
De liefdadigheidsorganisatie heeft als doel daklozen in de wintermaanden te kleden.
02
bedekken, kleden
to cover something
Transitive: to clothe the surface or expanse of something in sth
Voorbeelden
The dense forest seemed to clothe the mountain slopes in a lush green blanket.
Het dichte bos leek de berghellingen te kleden in een weelderige groene deken.
Clouds began to gather and clothe the sky in a thick veil before the storm.
Wolken begonnen zich te verzamelen en de hemel met een dikke sluier te bedekken voor de storm.
03
bekleden, toekennen
to grant or invest someone with a particular attribute or capability
Transitive: to clothe sb/sth in an attribute or capability
Voorbeelden
Her words were clothed with authority, commanding attention and respect from the audience.
Haar woorden waren gekleed met gezag, wat aandacht en respect van het publiek afdwong.
The election victory clothed the politician in political power, allowing her to enact significant changes.
De verkiezingsoverwinning kleedde de politica in politieke macht, waardoor ze significante veranderingen kon doorvoeren.
Lexicale Boom
clothed
enclothe
overclothe
clothe



























