Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
kin, onderste deel van het gezicht
the lowest part of our face that is below our mouth
Voorbeelden
He gently rested his chin on her shoulder.
Hij legde zachtjes zijn kin op haar schouder.
He had a small cut on his chin from shaving too quickly.
Hij had een klein sneetje in zijn kin van het te snel scheren.
02
kin, baard
Kamarupan languages spoken in western Burma and Bangladesh and easternmost India
to chin
01
zich optrekken, een chin-up doen
raise oneself while hanging from one's hands until one's chin is level with the support bar
Lexicale Boom
chinless
chin



























