Zoeken
Selecteer de woordenboektaal
01
taart
a sweet food we make by mixing flour, butter or oil, sugar, eggs and other ingredients, then baking it in an oven
Voorbeelden
He baked a gluten-free almond cake for his friend with dietary restrictions.
Hij bakte een glutenvrije amandel-taart voor zijn vriend met dieetbeperkingen.
He decorated a vanilla cake with colorful sprinkles for a festive celebration.
Hij versierde een vanillecake met kleurrijke hagelslag voor een feestelijke viering.
02
blok, staaf
a block of solid substance (such as soap or wax)
03
pannenkoekje, flensje
small flat mass of chopped food
04
kont, billen
a person's buttocks, also used in plural
Voorbeelden
She 's got a nice cake in those jeans.
Ze heeft een mooie taart in die spijkerbroek.
His dance moves made his cakes bounce.
Zijn dansbewegingen lieten zijn taarten stuiteren.
05
poen, geld
money or earnings, often used to emphasize financial gain or profit
Voorbeelden
She 's making serious cake with that new job.
Ze verdient serieus geld met die nieuwe baan.
He spent a lot of cake on those designer sneakers.
Hij heeft veel poen uitgegeven aan die designersneakers.
to cake
01
bedekken, coaten
form a coat over
01
een makkie, kinderspel
very easy to do or accomplish
Voorbeelden
The test was a cake walk; I finished in under 30 minutes.
De test was een makkie; ik was in minder dan 30 minuten klaar.
That job interview was a cake; I knew all the answers.
Dat sollicitatiegesprek was een makkie; ik wist alle antwoorden.



























